Nederlanders in Japan - na 1853
Als de Amerikaanse commandant Perry in 1854 inderdaad terugkeert is de
dreiging te groot en zwicht het shogunaat. Amerika sluit als eerste
een voorlopig vriendschapsverdrag (Kanagawa, 31 maart 1854) en mag de havens van Shimoda en Hakodate gebruiken.
In Shimoda komt een Amerikaanse consul.
Hierna sluiten de Engelsen (Nagasaki, 14 oktober 1854), de Russen (Shimoda,
7 februari 1855) en later ook de Nederlanders (Nagasaki, 30 januari 1856) een dergelijk vriendschapsverdrag.
Voor Nederland gebeurde dat door het toenmalige opperhoofd van Deshima,
Donker Curtius. Nederland was niet echt tevreden en kon later nog een aantal
wensen toevoegen en dacht hiermee een soort voorbeeld voor de andere landen
te hebben geschapen voor een later nog af te sluiten handelsverdrag. De Amerikanen wilden hier echter niets van weten en
sloten een eigen nieuw verdrag met Japan (29 juli 1858). De Amerikanen
bereikten veel meer dan de Nederlanders en de Nederlanders sloten ook weer
een nieuw verdrag (18 augustus 1858). Ook voor dit verdrag werd onderhandeld
door Donker Curtius en door hem ondertekend. Vanaf dit moment was hij echter geen opperhoofd
meer, maar een diplomatiek vertegenwoordiger van de Nederlandse regering.
Einde van het Deshima tijdperk. Voor de Nederlanders was het nu wel
teleurstellend dat hun leidende rol in de relatie met Japan was afgelopen en
was overgenomen door de Amerikanen, die allerlei initiatieven konden nemen
en ook namen. 1)
Nu de wereld zich opende voor de Japanners was het voor een aantal van hun
weer teleurstellend dat de Nederlandse taal die zij zich eigen hadden
gemaakt via 'rangaku' (studie Nederlandkunde), internationaal niets
voorstelde. Zij hoorden nu weer een andere vreemde taal: het Engels, dat
veel belangrijker bleek te zijn.
Het was ook duidelijk voor de shôgun dat Japan snel gemoderniseerd moest worden en riep later
Nederland te hulp voor het opbouwen van een Japanse marine en het bouwen van stoomschepen.
De Nederlandse regering biedt het raderstoomschip Soembing (Kwanko Maru of Vuurschip) aan.
De Nederlanders bouwen een machinefabriek, zetten een marineschool op en leiden Japanse
marine officieren op (hier speelde Gerhardus Fabius een belangrijke rol). De Japanners worden enthousiast en bestellen een stoomschip in
Nederland (nadat Amerika het niet had aangedurfd wegens de burgeroorlog aldaar). Het moest
een schroefstoomschip zijn (dus geen raderboot), groter dan ooit was gebouwd in Nederland.
Het stoomschip (Kaiyo Maru of Dageraad) werd gebouwd op de werf "De
Merwede" van Gips en Zonen te Dordrecht en liep in het najaar van 1865 van stapel.
Via Kaap de Goede Hoop en Australië voer men naar Japan.
In Nederland had Von Siebold eind 1858 gehoord dat zijn verbanning naar
Japan was opgeheven en hij maakte terstond plannen om naar Japan terug te
keren. Hij had graag willen helpen met bemiddelen en opstellen van de
verdragen met Japan, maar zijn samenwerking met de Nederlandse regering was
te zeer verstoord (hij had inmiddels ook voor de Russen gewerkt). Hij
vertrok in april 1859 (dus na het afsluiten van de verdragen) naar Japan, nu
als een vertegenwoordiger van de Nederlandse Handelmaatschappij. Mede door
zijn ego wordt hij in oktober 1861 weer verbannen. In april 1862 verlaat hij
Japan en gaat in Duitsland wonen. Daar overlijdt hij op 18 oktober 1866.
In Japan was de toestand in die tijd zeer verward geworden. De positie van de Tokugawa
shôgun was behoorlijk verzwakt en globaal kan men stellen dat er nu drie stromingen actief
waren:
Een groep die de wereldlijke macht van de keizer weer terug wilde
Een groep die alle buitenlanders het land uit wilden hebben en
Een groep die Japan juist open wilden stellen voor de buitenlanders
en een mengvorm van de eerste twee groepen.
De shôgun probeerde hier tussendoor te laveren, maar wilde eigenlijk de situatie,
afsluiting van Japan en handel
met alleen Nederland en China, handhaven. Voornamelijk omdat hij dacht (en
met hem veel andere Japanners) dat dit veiliger en beter zou zijn voor (de
identiteit van) Japan. Zoals
hierboven vermeld staat, resulteerde dit echter uiteindelijk toch in de
ontsluiting van Japan via de verdragen met de verschillende mogendheden.
Dat de toestand daarna nog zeer explosief was merkte de bemanning van het Nederlandse
schip "Medusa" dat op 15 maart 1863 bij Nagasaki arriveerde. Het was de leenheer
van Choshu (prins van Nagato) die in opstand kwam. Zijn grondgebied grensde aan de straat
van Shimonoseki. Toen de Medusa later op 11 juli langs Shimonoseki voer werd het beschoten
door Japanse kustbatterijen en Japanse schepen. Er vielen vier doden en een aantal
gewonden. De internationale mogendheden zouden op 5 en 6 september wraak nemen. Britse,
Nederlandse, Franse en Amerikaanse schepen versloegen uiteindelijk de prins van Nagato.
In de periode 1872-1903 verrichtten een aantal Nederlandse ingenieurs baanbrekend werk
op het gebied van waterbeheer (tegenwoordig heet dit watermanagement) in Japan. Er werden
kanalen aangelegd om land te kunnen bevloeien, sluizen gebouwd en er wordt een vast
peilniveau bepaald, een soort NAP.
Ingenieurs die daar gewerkt hebben waren o.a.: C.J. van Doorn, I.A. Lindo, J. de
Rijke, G.A. Escher (de vader van de graficus M.C. Escher) en J.A. Kalis. De meesten
blijven er er een paar jaar, alleen Johannis de Rijke verblijft er 30 jaar, van 1873-1903.
In Japan worden deze ingenieurs nog steeds geëerd maar in Nederland is het een
redelijk onbekende periode in de geschiedenis van de Nederlanders in Japan. Deze periode
is recent weer opgehaald door Louis van Gasteren, met het boek "In een
Japanse stroomversnelling" (met bijdragen van vele anderen) en een
gelijknamige film.
1) Een duidelijk beeld van de Nederlandse inbreng in Japan in
deze periode geeft de scriptie van Rik van Lente (Erasmus Universiteit
Rotterdam), 'Nederland en de opening van Japan, 1844-1858'.
Bij de Literatuurlink hieronder staat een link naar het pdf-bestand.
Links
Literatuur |