Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt. |
![]() |
||
|
Samoerai in oorlogsuitrusting |
De Taira's waren al een belangrijke clan geworden in het oosten van Japan.
Hier in het oosten, ver van Kyoto, hadden provinciebestuurders met lokale legertjes
(bushidan) gezorgd voor de verdediging van hun grondgebied of zelfs met de hulp van die
bushidan hun gebied vergroot. Omdat zij ver weg zaten van Kyoto, konden zij de
verordeningen die daar vandaan kwamen makkelijk negeren en als kleine keizertjes het heft
in eigen hand houden. De bushidan waren oorspronkelijk kleine families maar die groeiden
uit tot grote en belangrijke clans, die dan in dienst waren van een lokale heer. Hij
zorgde voor betalingen in de vorm van rijst en zo ontstond er een vorm van dienstverband.
Deze provinciebestuurders waren vaak verbannen of weggepromoveerde bestuurders uit Kyoto,
meestal stonden zij dus niet erg positief tegenover de heersende machten aldaar. Toen de
hulp van de Taira's nodig was in Kyoto waren zij ook zeer bereid om daar handelend op te
treden.
Daarnaast waren ook de Minamoto's zeer actief als krijgerclan. Zij hadden ook grote
gebieden in Japan in handen. Omdat de hulp van beide clans werd ingeroepen vertrokken zij
naar Kyoto en begonnen (op vreedzame wijze) in het hofleven te infiltreren. Zij kregen
belangrijke posities en namen min of meer dezelfde levensstijl over als de hofedelen maar
het bleven wel krijgers, onverzettelijk en altijd bereid te sterven of te doden.
Waarschijnlijk door hun hoge afkomst en het bekleden van hoge posities verwerven de
samoerai een hoge sociale status. Men gaat er nu van uit dat de
samoeraiklasse zo rond de
12e eeuw als zodanig is opgekomen (samoerai betekent 'hij die dient').
De samoerai ontwikkelen eigen gedragscodes, die beïnvloed zijn door het boeddhisme en
door shintô en waarin moed, trouw, eer en onverzettelijkheid de boventoon voeren. Deze
gedragscode wordt wel 'bushidô' genoemd, de weg van de krijger. Het is
een gedragscode van eerlijk en plichtsgetrouw en vooral vastberaden opkomen voor je
meester. Bij een gevecht is de toestand van de geest belangrijk en
een evenwicht tussen
lichaam en geest dient bereikt te worden. De theeceremonie, is een bezigheid waar de
samoerai zich graag aan overgeeft, het is een manier om de geest tot rust te laten komen,
als voorbereiding voor een gevecht.
Ashigaru, een vergeten groep
Een daimyô (leenheer) had meestal een aantal samoerai in dienst en weliswaar waren dit
zeer goed getrainde krijgers, perfect in de beheersing van zwaard, boog en speer, maar hun
aantal was veelal te gering om bijv. een ruzie met een andere daimyô te beslechten. In
die tijd ronselde men dan boeren en andere lieden, die soms een zwaard konden hanteren
maar veelal helemaal niets hadden. Geen harnas, vaak geen schoeisel of zelfs een wapen,
anders dan stokken of ander boerengereedschap. De enige manier voor deze strijders om aan
wapens of harnas te komen was door dit buit te maken op een overwonnen vijand. Deze groep
van strijders noemde men de ashigaru, hetgeen men ongeveer met
'lichtvoetig' zou kunnen vertalen, doelend op het feit dat zij niets hadden mee te
sjouwen. Zij hadden ook geen paarden, zoals de samoerai, en waren dus het voetvolk van het
leger. Zij werden door de samoerai gezien als een bij elkaar geraapt zootje, hetgeen het
in het begin ook wel was. Hoewel de daimyô aanvankelijk steeds bij elke noodzaak deze
ashigaru ronselden, beseften ze later, toen er steeds meer onderlinge gevechten uitbraken,
dat ze deze mensen beter in dienst konden houden en gaven ze wapens als speren of een
zwaard. Zo langzamerhand verbeterde hun sociale positie en door de introductie van het
vuurwapen, na de komst van de Portugezen in 1543, werden de ashigaru belangrijk. Tot nu
toe stonden de samoerai in de frontlinie om als man tegen man te vechten. Met de komst van
haakbus stonden de ashigaru voorop om een eerste salvo te lossen. De samoerai keken hier
op neer omdat in de tijd die nodig was om een haakbus te herladen, een goed getrainde
samoerai veel tegenstanders had geveld met een serie pijlen. Door de haakbus echter in
grote getale in te zetten en zodoende series van salvo's af te vuren, slaagde bijv. Oda
Nobunaga erin om met een leger van 12.000 man een vijand met 38.000 man te verslaan, in de
slag van Nagashino (1575). Ook hier waren het de ashigaru, waarvan een groot aantal met de
haakbus en andere met de lange speer, die een beslissende rol hebben gespeeld.
Oorlogen en veldslagen
De mogelijkheden om te vechten waren intussen ruimschoots aanwezig. Aan het eind van de
12e eeuw was er de Gempei-oorlog (1180-1185) tussen de Minamoto's en de Taira en tussen
1467 en 1477 woede de Oninoorlog. Tussen deze twee oorlogen is het een aaneenschakelingen
van grote en kleine veldslagen en belegeringen. Ook na de Oninoorlog blijft het zeer
onrustig tijdens de Sengoku-periode (1477-1600) tot de eenwording van Japan een feit is
tijdens het Tokugawashogunaat. Na de belegering van het kasteel van Osaka (1615) heerst er
rust en vrede en kan de samoerai zich overgeven aan geestelijke zaken.
In de Edo-periode (1603-1868) ontstaan er 4 sociale klassen. De hoogste klasse wordt bezet
door de samoerai. Hierna komen de boeren, dan de ambachtslieden en als laatste de
kooplieden. Het handelen met geld werd als iets verachtelijks gezien. De samoerai werden
betaald met rijst. De samoerai hebben een grote macht over de gewone bevolking door hun
speciale privileges. Het is hun toegestaan om gewone burgers te doden als die zich niet
correct opstellen of de juiste gedragscode gebruiken t.o.v. de samoerai. Zij mogen
als enigen twee zwaarden dragen, een lange (de katana) en een korte (de wakizashi).
De zwaarden van een samoerai waren heilig. Het aanraken van dit wapen zonder toestemming
of op een verkeerde wijze, was een belediging en kon onthoofding betekenen. De katana werd
gebruikt bij gevechten en kon, indien gebruikt als tweehandig wapen, een metalen helm
doormidden klieven. Men kende geen schilden (zoals de westerse ridders) maar een goede
samoerai liet zijn katana dit werk doen. De wakizashi werd bijv. gebruikt bij het plegen
van seppuku, een op rituele wijze uitgevoerde zelfmoord, om een eventuele schande, zoals
bijv. gevangenneming te voorkomen. Het plegen van seppuku is voorbehouden aan de samoerai
en het is een eer om dit te mogen doen. Het was een schande voor een samoerai en voor zijn
familie om, bijv. bij een vergrijp of misdaad, veroordeeld te worden tot de doodstraf.
Zijn heer of daimyô kan echter dan als bijzondere gunst de doodstraf omzetten in seppuku.
Hiermee werd de eer van de samoerai en de familie weer gered.
Naast de twee genoemde zwaarden had de samoerai ook de beschikking over andere wapens,
zoals een korte dolk (de tantô), de speer (yari) en de
pijl en boog.
De twee foto's geven een voorbeeld van het harnas of oorlogskleding van de
samoerai. Dit was een omvangrijk geheel aan kledingstukken en bij het aankleden had de
samoerai hulp van een knecht nodig. Afgezien van de bescherming was de kleding en dan met
name de helm, bedoeld als afschrikking en men probeerde er zo indrukwekkend mogelijk uit
te zien. Ook om indruk te maken werden vóór het gevecht vaak de kwaliteiten van de
samoerai en die van zijn voorouders gemeld.
Het was voor de samoerai ook bijzonder oneervol om gevangen genomen te
worden. Hun houding t.o.v. iemand die zich gevangen heeft laten nemen was bijzonder
laatdunkend, zo iemand verdiende geen normale behandeling. Het verklaart bijv. enigszins
de behandeling van gevangen Nederlanders en anderen in de Jappenkampen in
Nederlands-Indië. Bedenk dat men de eigen gevangen genomen soldaten identiek behandelden,
hier speelden de oude samoeraicodes nog zeker een grote rol.
De Europese ridders in de middeleeuwen zijn tot op zekere hoogte wel te vergelijken met de
Japanse samoerai. Ook de Europese ridders hadden omvangrijke harnassen en maliënkolders
aan te trekken als zij ten strijde trokken en ook zij kenden gedragscodes maar
waarschijnlijk werden die niet altijd zo strikt uitgevoerd. Ook hier speelt het grote
verschil tussen de Christelijke 'zondecultuur' en de Japanse 'eer- of schaamtecultuur'.
Tegen het eind van de Edo periode verandert dit allemaal als de mensen met geld meer macht krijgen en de samoerai juist hun privileges kwijt raken. Zij tuimelen ineens van hun voetstuk af, zeker na de openstelling van Japan. Sinds 1876 mogen zij geen zwaarden meer dragen en verliezen hun baan als samoerai. In 1878 wordt de klasse der samoerai vervangen door de 'shizoku'-klasse, een Chinese term, die 'persoon met samoerai voorouders' betekent en worden alle andere privileges afgeschaft. Het gaat hierbij om ongeveer 2 miljoen samoerai van de ruim 46 miljoen Japanners (ruim 4%). het betekent wel dat zij verarmen of gewone baantjes moeten gaan zoeken tussen het gewone volk. Natuurlijk zijn hier bezwaren tegen en ontstaan er allerlei opstanden. Door deze zeer plotselinge veranderingen in eeuwenoude tradities heeft is nooit goed verwerkt en nog steeds spelen samoerai codes een rol. Het plegen van seppuku door de grote schrijver Mishima Yukio in 1970, de acties van de kamikaze piloten (zelfmoordacties) in de Tweede Wereldoorlog zijn hiermee voor een deel verklaard. Maar ook nu nog wordt er wel zelfmoord gepleegd als een bepaald schandaal aan het licht komt. Deze samoerai-eigenschappen, die er eeuwen over hebben gedaan om wortel te schieten en te groeien zijn natuurlijk niet in een handvol decennia verdwenen. Elke Japanner is nog steeds een beetje samoerai, maar tenslotte geldt ook in het westen nog het begrip 'ridderlijkheid' als een deugdzame eigenschap.
Seppuku (Harakiri)
Seppuku was een rituele zelfdoding met een bepaalde ceremonie, die was voorbehouden aan de
samoerai, als een soort voorrecht. Het is hetzelfde als 'harakiri' (betekent 'maag open
snijden') maar seppuku is een wat formelere uitspraak en heeft de voorkeur.
Seppuku werd soms op het slachtveld voltrokken (bijv. bij een dreigende noodzakelijke een
overgave aan de vijand) en dan was er geen tijd voor een ceremonie. Indien de seppuku als
straf werd opgedragen gebeurde dit wel met een hele ceremonie. Had een samoerai bijv. een
strafbaar feit gepleegd, dan kon hij veroordeeld worden tot het plegen van seppuku om zijn
eer te redden. Ook als een samoerai werd verslagen door de vijand dan zou hij zich nooit
overgeven, maar pleegde liever seppuku. Hiermee hield hij de eer aan zichzelf. Een
samoerai die vluchtte of zich overgaf aan de vijand onteerde zichzelf en zijn familie.
Bij de uitvoering van de ceremonie was de betreffende persoon in het wit gekleed en
schreef vlak voor de uitvoering een afscheidsgedicht. Bij seppuku diende men bij zichzelf
met een speciaal kort zwaard, de kusungobu, in twee, haaks op elkaar staande richtingen,
de buik open te snijden. Van links onder horizontaal naar rechts en vervolgens omhoog. Op
dat moment gaf de persoon die seppuku pleegde een teken, bijv. door zijn nek uit te
steken, aan zijn secondant. Deze secondant (kaishaku of kaishakunin) was meestal een
vriend die, om een eind te maken aan verder pijnlijden, in één grote zwaai het hoofd
eraf hakte. Om te voorkomen dat het hoofd (en bloed) door de lucht zou vliegen, was het
wel de bedoeling dat het hoofd dan nog met een klein stukje aan het lichaam zou blijven
zitten. De secondant diende dus wel een goed geoefende zwaardvechter te zijn. Het optreden
als secondant was niet echt aantrekkelijk. Er was geen eer mee te behalen, maar als het
niet goed gebeurde, onteerde men zichzelf, zoals ook gebeurde bij de hieronder vermeldde
seppuku van Mishima Yukio.
Sinds 1873 is seppuku verboden, maar dat neemt niet weg dat nog steeds een
aantal voor seppuku kiezen als zelfdodingmethode. De bekendste hiervan is ongetwijfeld
die van Mishima Yukio op 25 november 1970. Het was in 1970 duidelijk geen echte
samoeraitijd meer want de secondant van Mishima kon zelfs in 3 halen het hoofd er niet af
krijgen. Er was een ander nodig om dit alsnog goed uit te voeren. De secondant verkoos
daarop ook maar seppuku te plegen.
V.w.b. de schrijfwijze: harakiri wordt met drie karakters geschreven (voor degene die
Japanse fonts heeft geladen, zie onder). Dit zijn twee kanji en een hiraganakarakter en
voor seppuku worden diezelfde eerste twee kanjikarakters ook gebruikt, maar wel in een
andere volgorde. De uitspraak is dus echter totaal anders, doordat men bij harakiri de
kun-yomi gebruikt (oorspronkelijke Japanse uitspraak) en bij seppuku de on-yomi
(oorspronkelijk Chinese uitspraak).
Voor meer info over kun-yomi en on-yomi, zie de pagina Inleiding
tot het Japanse schrift.
Jigai
Vrouwen van een samoerai konden ook seppuku plegen alleen heette dit dan 'jigai'. Hierbij
werd een snee in de hals gemaakt. Vóór de jigai bond de vrouw de enkels aan elkaar om te
voorkomen dat ze na de uitvoering in een onwelkome positie zou komen.
Jigai betekent 'zelfverwonden'.
kanji:
samoerai = samurai = 侍; bushidô = 武士道;
harakiri = 腹切り; seppuku = 切腹; jigai
= 自害
orig. 4-02/7-04/5-06