Inleiding Japanse cultuur

Het fenomeen Geisha

Kersenbloesem / Esdoorn kijken

Trouwceremonie

Eer- of schaamtecultuur

Kimono

Origami

Overlijden en begraven
De Japanner en de groep De samoerai Cadeautjes / Verpakkingskunst Tatoeëren
Feestdagen Ikebana Theeceremonie Badcultuur en Onsen
Festivals - matsuri De maan en maankijken Temari Japanse kraanvogels

Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt.


Samoerai

Geschiedenis
Net als de ridders in het westen, hebben de samoerai in Japan altijd tot de verbeelding gesproken. De samoerai (samoerai is afgeleid van het werkwoord samurau of saburau en betekent: 'hij die dient' ) klom in de loop van de tijd op de sociale ladder van vechtersbaas tot hoogst gerespecteerd lid van de maatschappij, met ook binnen deze klasse weer rangen en standen.
Het is niet echt duidelijk wanneer de samoerai klasse ontstond maar wel is duidelijk dat er voor de Heian periode (794-1192) al krijgers waren. Deze waren of in dienst van een heer of reisden door het land op zoek naar werk als krijger. Er ontstonden ook families of clans die (min of meer) uitsluitend bestonden uit krijgers. Aan het hof in Kyoto was natuurlijk de keizer de belangrijkste figuur maar naast hem had de Fujiwara clan zich als machtigste clan in het hof gewerkt. Dit gebeurde door het arrangeren van huwelijken van Fujiwara-dochters met de keizer. Dit was een clan van hofedelen. De Fujiwara-clan was een grote kliek en in de loop van de tijd ontstond er een scheuring. Omdat het geen krijgers waren riepen beide kanten de hulp in van een krijgerclan. Voor de ene kant waren dit de Minamoto's (ook wel Genji geheten) en voor de andere kant waren dit de Taira's (ook wel Heike genoemd). Alle drie de clans beriepen zich trouwens op het feit dat zij afstamden van een keizer en als zodanig ook keizers zouden mogen leveren. De Minamoto's stamden af van keizer Seiwa (858-867), de Taira's van keizer Kammu (781-806) en de Fujiwara's waren op dit ogenblik nog 'hofleverancier'. Een vierde belangrijke familie was de Tachibana-clan. Deze vier genoemde families, met continue verschuivingen, waren in feite de 'heersers' over Japan.

samoerai

Samoerai in oorlogsuitrusting

De Taira's waren al een belangrijke clan geworden in het oosten van Japan. Hier in het oosten, ver van Kyoto, hadden provinciebestuurders met lokale legertjes (bushidan) gezorgd voor de verdediging van hun grondgebied of zelfs met de hulp van die bushidan hun gebied vergroot. Omdat zij ver weg zaten van Kyoto, konden zij de verordeningen die daar vandaan kwamen makkelijk negeren en als kleine keizertjes het heft in eigen hand houden. De bushidan waren oorspronkelijk kleine families maar die groeiden uit tot grote en belangrijke clans, die dan in dienst waren van een lokale heer. Hij zorgde voor betalingen in de vorm van rijst en zo ontstond er een vorm van dienstverband. Deze provinciebestuurders waren vaak verbannen of weggepromoveerde bestuurders uit Kyoto, meestal stonden zij dus niet erg positief tegenover de heersende machten aldaar. Toen de hulp van de Taira's nodig was in Kyoto waren zij ook zeer bereid om daar handelend op te treden.
Daarnaast waren ook de Minamoto's zeer actief als krijgerclan. Zij hadden ook grote gebieden in Japan in handen. Omdat de hulp van beide clans werd ingeroepen vertrokken zij naar Kyoto en begonnen (op vreedzame wijze) in het hofleven te infiltreren. Zij kregen belangrijke posities en namen min of meer dezelfde levensstijl over als de hofedelen maar het bleven wel krijgers, onverzettelijk en altijd bereid te sterven of te doden. Waarschijnlijk door hun hoge afkomst en het bekleden van hoge posities verwerven de samoerai een hoge sociale status. Men gaat er nu van uit dat de samoeraiklasse zo rond de 12e eeuw als zodanig is opgekomen (samoerai betekent 'hij die dient').
De samoerai ontwikkelen eigen gedragscodes, die beïnvloed zijn door het boeddhisme en door shintô en waarin moed, trouw, eer en onverzettelijkheid de boventoon voeren. Deze gedragscode wordt wel 'bushidô' genoemd, de weg van de krijger. Het is een gedragscode van eerlijk en plichtsgetrouw en vooral vastberaden opkomen voor je meester. Bij een gevecht is de toestand van de geest belangrijk en een evenwicht tussen lichaam en geest dient bereikt te worden. De theeceremonie, is een bezigheid waar de samoerai zich graag aan overgeeft, het is een manier om de geest tot rust te laten komen, als voorbereiding voor een gevecht.

Ashigaru, een vergeten groep
Een daimyô (leenheer) had meestal een aantal samoerai in dienst en weliswaar waren dit zeer goed getrainde krijgers, perfect in de beheersing van zwaard, boog en speer, maar hun aantal was veelal te gering om bijv. een ruzie met een andere daimyô te beslechten. In die tijd ronselde men dan boeren en andere lieden, die soms een zwaard konden hanteren maar veelal helemaal niets hadden. Geen harnas, vaak geen schoeisel of zelfs een wapen, anders dan stokken of ander boerengereedschap. De enige manier voor deze strijders om aan wapens of harnas te komen was door dit buit te maken op een overwonnen vijand. Deze groep van strijders noemde men de ashigaru, hetgeen men ongeveer met 'lichtvoetig' zou kunnen vertalen, doelend op het feit dat zij niets hadden mee te sjouwen. Zij hadden ook geen paarden, zoals de samoerai, en waren dus het voetvolk van het leger. Zij werden door de samoerai gezien als een bij elkaar geraapt zootje, hetgeen het in het begin ook wel was. Hoewel de daimyô aanvankelijk steeds bij elke noodzaak deze ashigaru ronselden, beseften ze later, toen er steeds meer onderlinge gevechten uitbraken, dat ze deze mensen beter in dienst konden houden en gaven ze wapens als speren of een zwaard. Zo langzamerhand verbeterde hun sociale positie en door de introductie van het vuurwapen, na de komst van de Portugezen in 1543, werden de ashigaru belangrijk. Tot nu toe stonden de samoerai in de frontlinie om als man tegen man te vechten. Met de komst van haakbus stonden de ashigaru voorop om een eerste salvo te lossen. De samoerai keken hier op neer omdat in de tijd die nodig was om een haakbus te herladen, een goed getrainde samoerai veel tegenstanders had geveld met een serie pijlen. Door de haakbus echter in grote getale in te zetten en zodoende series van salvo's af te vuren, slaagde bijv. Oda Nobunaga erin om met een leger van 12.000 man een vijand met 38.000 man te verslaan, in de slag van Nagashino (1575). Ook hier waren het de ashigaru, waarvan een groot aantal met de haakbus en andere met de lange speer, die een beslissende rol hebben gespeeld.

Oorlogen en veldslagen
De mogelijkheden om te vechten waren intussen ruimschoots aanwezig. Aan het eind van de 12e eeuw was er de Gempei-oorlog (1180-1185) tussen de Minamoto's en de Taira en tussen 1467 en 1477 woede de Oninoorlog. Tussen deze twee oorlogen is het een aaneenschakelingen van grote en kleine veldslagen en belegeringen. Ook na de Oninoorlog blijft het zeer onrustig tijdens de Sengoku-periode (1477-1600) tot de eenwording van Japan een feit is tijdens het Tokugawashogunaat. Na de belegering van het kasteel van Osaka (1615) heerst er rust en vrede en kan de samoerai zich overgeven aan geestelijke zaken.
In de Edo-periode (1603-1868) ontstaan er 4 sociale klassen. De hoogste klasse wordt bezet door de samoerai. Hierna komen de boeren, dan de ambachtslieden en als laatste de kooplieden. Het handelen met geld werd als iets verachtelijks gezien. De samoerai werden betaald met rijst. De samoerai hebben een grote macht over de gewone bevolking door hun speciale privileges. Het is hun toegestaan om gewone burgers te doden als die zich niet correct opstellen of de juiste gedragscode gebruiken t.o.v. de samoerai. Zij mogen als enigen twee zwaarden dragen, een lange (de katana) en een korte (de wakizashi). De zwaarden van een samoerai waren heilig. Het aanraken van dit wapen zonder toestemming of op een verkeerde wijze, was een belediging en kon onthoofding betekenen. De katana werd gebruikt bij gevechten en kon, indien gebruikt als tweehandig wapen, een metalen helm doormidden klieven. Men kende geen schilden (zoals de westerse ridders) maar een goede samoerai liet zijn katana dit werk doen. De wakizashi werd bijv. gebruikt bij het plegen van seppuku, een op rituele wijze uitgevoerde zelfmoord, om een eventuele schande, zoals bijv. gevangenneming te voorkomen. Het plegen van seppuku is voorbehouden aan de samoerai en het is een eer om dit te mogen doen. Het was een schande voor een samoerai en voor zijn familie om, bijv. bij een vergrijp of misdaad, veroordeeld te worden tot de doodstraf. Zijn heer of daimyô kan echter dan als bijzondere gunst de doodstraf omzetten in seppuku. Hiermee werd de eer van de samoerai en de familie weer gered.
Naast de twee genoemde zwaarden had de samoerai ook de beschikking over andere wapens, zoals een korte dolk (de tantô), de speer (yari) en de pijl en boog.

samoerai in oorlogsuitrustingsamoerai harnasDe twee foto's geven een voorbeeld van het harnas of oorlogskleding van de samoerai. Dit was een omvangrijk geheel aan kledingstukken en bij het aankleden had de samoerai hulp van een knecht nodig. Afgezien van de bescherming was de kleding en dan met name de helm, bedoeld als afschrikking en men probeerde er zo indrukwekkend mogelijk uit te zien. Ook om indruk te maken werden vóór het gevecht vaak de kwaliteiten van de samoerai en die van zijn voorouders gemeld.

Het was voor de samoerai ook bijzonder oneervol om gevangen genomen te worden. Hun houding t.o.v. iemand die zich gevangen heeft laten nemen was bijzonder laatdunkend, zo iemand verdiende geen normale behandeling. Het verklaart bijv. enigszins de behandeling van gevangen Nederlanders en anderen in de Jappenkampen in Nederlands-Indië. Bedenk dat men de eigen gevangen genomen soldaten identiek behandelden, hier speelden de oude samoeraicodes nog zeker een grote rol.
De Europese ridders in de middeleeuwen zijn tot op zekere hoogte wel te vergelijken met de Japanse samoerai. Ook de Europese ridders hadden omvangrijke harnassen en maliënkolders aan te trekken als zij ten strijde trokken en ook zij kenden gedragscodes maar waarschijnlijk werden die niet altijd zo strikt uitgevoerd. Ook hier speelt het grote verschil tussen de Christelijke 'zondecultuur' en de Japanse 'eer- of schaamtecultuur'.

Tegen het eind van de Edo periode verandert dit allemaal als de mensen met geld meer macht krijgen en de samoerai juist hun privileges kwijt raken. Zij tuimelen ineens van hun voetstuk af, zeker na de openstelling van Japan. Sinds 1876 mogen zij geen zwaarden meer dragen en verliezen hun baan als samoerai. In 1878 wordt de klasse der samoerai vervangen door de  'shizoku'-klasse, een Chinese term, die 'persoon met samoerai voorouders' betekent en worden alle andere privileges afgeschaft. Het gaat hierbij om ongeveer 2 miljoen samoerai van de ruim 46 miljoen Japanners (ruim 4%). het betekent wel dat zij verarmen of gewone baantjes moeten gaan zoeken tussen het gewone volk. Natuurlijk zijn hier bezwaren tegen en ontstaan er allerlei opstanden. Door deze zeer plotselinge veranderingen in eeuwenoude tradities heeft is nooit goed verwerkt en nog steeds spelen samoerai codes een rol. Het plegen van seppuku door de grote schrijver Mishima Yukio in 1970, de acties van de kamikaze piloten (zelfmoordacties) in de Tweede Wereldoorlog zijn hiermee voor een deel verklaard. Maar ook nu nog wordt er wel zelfmoord gepleegd als een bepaald schandaal aan het licht komt. Deze samoerai-eigenschappen, die er eeuwen over hebben gedaan om wortel te schieten en te groeien zijn natuurlijk niet in een handvol decennia verdwenen. Elke Japanner is nog steeds een beetje samoerai, maar tenslotte geldt ook in het westen nog het begrip 'ridderlijkheid' als een deugdzame eigenschap.

Seppuku (Harakiri)
Seppuku was een rituele zelfdoding met een bepaalde ceremonie, die was voorbehouden aan de samoerai, als een soort voorrecht. Het is hetzelfde als 'harakiri' (betekent 'maag open snijden') maar seppuku is een wat formelere uitspraak en heeft de voorkeur.
Seppuku werd soms op het slachtveld voltrokken (bijv. bij een dreigende noodzakelijke een overgave aan de vijand) en dan was er geen tijd voor een ceremonie. Indien de seppuku als straf werd opgedragen gebeurde dit wel met een hele ceremonie. Had een samoerai bijv. een strafbaar feit gepleegd, dan kon hij veroordeeld worden tot het plegen van seppuku om zijn eer te redden. Ook als een samoerai werd verslagen door de vijand dan zou hij zich nooit overgeven, maar pleegde liever seppuku. Hiermee hield hij de eer aan zichzelf. Een samoerai die vluchtte of zich overgaf aan de vijand onteerde zichzelf en zijn familie.
Bij de uitvoering van de ceremonie was de betreffende persoon in het wit gekleed en schreef vlak voor de uitvoering een afscheidsgedicht. Bij seppuku diende men bij zichzelf met een speciaal kort zwaard, de kusungobu, in twee, haaks op elkaar staande richtingen, de buik open te snijden. Van links onder horizontaal naar rechts en vervolgens omhoog. Op dat moment gaf de persoon die seppuku pleegde een teken, bijv. door zijn nek uit te steken, aan zijn secondant. Deze secondant (kaishaku of kaishakunin) was meestal een vriend die, om een eind te maken aan verder pijnlijden, in één grote zwaai het hoofd eraf hakte. Om te voorkomen dat het hoofd (en bloed) door de lucht zou vliegen, was het wel de bedoeling dat het hoofd dan nog met een klein stukje aan het lichaam zou blijven zitten. De secondant diende dus wel een goed geoefende zwaardvechter te zijn. Het optreden als secondant was niet echt aantrekkelijk. Er was geen eer mee te behalen, maar als het niet goed gebeurde, onteerde men zichzelf, zoals ook gebeurde bij de hieronder vermeldde seppuku van Mishima Yukio.

Sinds 1873 is seppuku verboden, maar dat neemt niet weg dat nog steeds een aantal voor seppuku kiezen als zelfdodingmethode. De bekendste hiervan is ongetwijfeld die van Mishima Yukio op 25 november 1970. Het was in 1970 duidelijk geen echte samoeraitijd meer want de secondant van Mishima kon zelfs in 3 halen het hoofd er niet af krijgen. Er was een ander nodig om dit alsnog goed uit te voeren. De secondant verkoos daarop ook maar seppuku te plegen.

V.w.b. de schrijfwijze: harakiri wordt met drie karakters geschreven (voor degene die Japanse fonts heeft geladen, zie onder). Dit zijn twee kanji en een hiraganakarakter en voor seppuku worden diezelfde eerste twee kanjikarakters ook gebruikt, maar wel in een andere volgorde. De uitspraak is dus echter totaal anders, doordat men bij harakiri de kun-yomi gebruikt (oorspronkelijke Japanse uitspraak) en bij seppuku de on-yomi (oorspronkelijk Chinese uitspraak).
Voor meer info over kun-yomi en on-yomi, zie de pagina Inleiding tot het Japanse schrift.

Jigai
Vrouwen van een samoerai konden ook seppuku plegen alleen heette dit dan 'jigai'. Hierbij werd een snee in de hals gemaakt. Vóór de jigai bond de vrouw de enkels aan elkaar om te voorkomen dat ze na de uitvoering in een onwelkome positie zou komen.
Jigai betekent 'zelfverwonden'.

Links

Literatuur


kanji:

samoerai = samurai = ; bushidô = 武士道; harakiri = 腹切り; seppuku = 切腹; jigai = 自害


Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
terug naar begin

orig. 4-02/7-04/5-06