Nederlanders overzee Inleiding

De hofreis

400 jaar Nederland-Japan

Met De Liefde naar Japan

Opperhoofden op Hirado en Deshima 400 jaar handelsbetrekkingen Ned. - Japan
Nederlanders in Japan 1600-1641 Nederlanders in hedendaags Japan
(wonen, werken en studeren in Japan)
Nederlanders in Japan 1641-1853
Nederlanders in Japan na 1853

Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt.

Klik hier voor bijbehorend top frame.


De Hofreis

HofreisHet was de derde Tokugawa shôgun, Tokugawa Iemitsu, die in 1634 een wet uitvaardigde, de sankin-kôtai, waarbij alle daimyô werden verplicht om om het jaar een reis naar de shôgun in Edo, het huidige Tokyo, te maken. (Deze wet is pas officieel afgeschaft in 1862). Daar verbleef men meestal een jaar en vervolgens kon men weer voor een jaar naar huis waarna de reis naar Edo weer moest worden aangevangen. Als de daimyô op zijn eigen landgoed verbleef moesten wel zijn vrouw en kinderen in Edo blijven, als gegijzelden van de shôgun dus. Het doel hiervan was tweeledig: het bewijzen van gehoorzaamheid aan de shôgun maar vooral: door het maandenlang reizen met de voltallige huishouding ontbrak het de daimyô aan tijd en geld om shôgun-onvriendelijke acties te ondernemen. Ook de Nederlanders in Hirado en later in Deshima ontkwamen niet aan een dergelijke verplichting en moesten één maal per jaar afreizen naar Edo. Pas later, na 1790, werd dit door de verminderde handel, eens per vier jaar. Een dergelijke tocht kostte veel voorbereiding en geld. Niet alleen de reis kostte veel geld maar ook de geschenken aan de shôgun. Later diende de shôgun een lijst in van geschenken die hij de volgende keer wilde hebben. Dit kon variëren van een kompas tot de (mythische) feniks-vogel. Dit laatste werd opgelost met de Casuaris vogel, die er wat op lijkt. Ook werden er dieren geschonken als honden, paarden, olifanten en kamelen. Veel belang stelde men in de latere westerse apparaten als microscopen, kijkers en sextanten.

hofreisstoet

Detail van afbeelding op een Japanse lakkast.
Een draagstoel gaat een brug op.

Van de hofreis zijn verslagen bewaard gebleven, van Cock Blomhoff, van Von Siebold en van nog een aantal anderen.

De tocht was ongeveer 1500 km lang en werd gedeeltelijk met de boot en voor de rest te voet afgelegd.
De stoet bestond meestal v.w.b. de Nederlanders uit het opperhoofd, de chirurgijn en de secretaris. Daarnaast waren er nog talloze (door de gouverneur van Nagasaki benoemde) Japanners mee, politiemensen, tolken, dragers voor de draagstoelen en voor het dragen van het eten en alle andere zaken, zoals de geschenken voor de shôgun. Een dergelijke stoet kon wel uit meer dan 100 man bestaan. De politiemensen waren belast met de orde en moesten de weg vrij maken. Ze bestonden uit opper-banjoosten ("gobanjôshi") en onder-banjoosten ("chôshi"). Ook waren er opper- en ondertolken.

NorimonoHet opperhoofd, die op een dergelijke reis met zeer veel eerbied werd behandeld, had een zeer fraai uitgevoerde draagstoel (norimono) ter beschikking, die gedragen werd door vier man. De andere Nederlanders konden gebruik maken van eenvoudige draagstoelen, gedragen door twee dragers, terwijl bijv. de onder-banjoosten genoegen moesten nemen met open stoeltjes op stokken. De wegen waren te slecht voor koetsen op wielen, wel werden er ook paarden meegenomen waarop ook wel gereden werd.

Men vertrok altijd rond half februari met de bedoeling om tegen eind maart in Edo te zijn. Dit verliep niet altijd volgens plan want bijv. Cock Blomhoff in 1818 en ook Von Siebold in 1826 kwamen pas half april in Edo aan.

De tocht vanuit Deshima kon worden opgedeeld in drieën:

1.

De korte landweg, van Nagasaki naar Shimonoseki.
Dit stuk kostte rond een week. De zware bagage ging per boot naar Shimonoseki.

2.

De zeereis, van Shimonoseki naar Osaka (soms naar Muro) per boot.
Omdat Muro (thans Murotsu) een fraai plaatsje was en vooral omdat het bekend was om z'n goede sake, ging men daar vaak aan plaats in plaats van door te varen naar Osaka. De zeereis naar Muro kostte Blomhoff 13 dagen, terwijl de tocht verder over land naar Osaka hem nog eens 3 dagen kostte. Men overnachtte soms bij leenheren, soms bij burgemeesters en soms in tempels.

3.

De lange landweg, van Osaka (soms van Muro) naar Edo.
In Osaka en het daarop volgende Kyoto bleef men een paar dagen. Dit was deels nodig voor de formaliteiten voor de rest van de reis en deels om inkopen te doen. Vanaf Kyoto maakte men gebruik van de befaamde Tôkaidô route, de oostelijke zeeweg. Een weg waar alle verkeer tussen Kyoto en Tokyo liep met de vele beroemde plaatsen waar men kon overnachten. Dit deel van de reis kostte ongeveer twee en een halve week. Over de totale heenreis deed Blomhoff ruim 40 dagen.

In Edo verbleven de Nederlanders in de Nagasaki-ya, een speciale herberg. De intocht in Edo (in 1818 al een stad met 1,3 miljoen inwoners) was al een feestelijke gebeurtenis maar als de shôgun tijd had om z'n gasten te ontvangen ging men in in een grootse optocht en in de fraaiste kleren naar het paleis. De audiëntie zelf was meestal van korte duur. Wel was de shôgun zeer geïnteresseerd in Nederlandse (westerse) gebruiken. Bekend is het verhaal dat men moest voordoen hoe de westerlingen lachen, zingen en dansen, hetgeen veel hilariteit opleverde.

Tijdens het verblijf in Edo spraken de Nederlanders, vooral in de tijd van Doeff, Blomhoff en Von Siebold met veel Japanners die geïnteresseerd waren in "Rangaku" ofwel de "Hollandkunde" (westerse wetenschappen geïntroduceerd via Nederlandse boeken).

Na 2 tot 3 weken begon men aan de terugreis. Blomhoff kwam op 19 juni weer terug in Deshima en had er dus ruim 4 maanden over gedaan.

Links

Literatuur


Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
terug naar begin