Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt. |
![]() |
||
|
![]() |
In deze grafiek zien we
het percentage groei van het BNP |
In 1951 was het BNP (Bruto Nationaal Product) weer terug op het peil van
voor de oorlog en vanaf ongeveer het midden van de vijftiger jaren tot rond de jaren 80
zien we een verdere gestage groei van de Japanse economie. We zien dit in de groei van het
BNP, tot 1973 ongeveer 10% per jaar, later zo'n 4%. Gedurende deze periode waren er wel 4
grotere inzinkingen, in 1962, 1965, rond 1970 en in 1974. De laatste werd veroorzaakt door
de oliecrisis. Door de oliecrisis bleek Japan te kwetsbaar te zijn omdat men voor de
totale energievoorziening (lees olie) afhankelijk was van andere landen. De Japanse
regering stimuleerde bij de burgers het sparen, waardoor de banken en bedrijven over veel
geld konden beschikken.
De enorme groei van het BNP maakte dat Japan steeds meer exporteerde dan importeerde,
hetgeen een overschot op de handelsbalans opleverde. Deze onbalans
veroorzaakte weer
(protectionistische) maatregelen bij andere landen en met name met de Verenigde Staten
leidde dit tot irritaties. De westerse landen verweten Japan dat het de eigen markt
teveel afschermde voor westerse producten. De Japanse markt is voor westerse bedrijven
vrij ontoegankelijk mede door de ingewikkelde bevoorradings- en transportsystemen.
De Japanners zelf verwijten overigens hun regering dat men teveel geld in de economie
stopt en te weinig in de sociale sectoren van de samenleving. Er moet nog erg veel worden
gedaan aan zaken als oudedagvoorzieningen, pensioenen, infrastructuur, woningbouw en
allerlei sociale voorzieningen, als speciaal onderwijs en opvang van zieken en bejaarden.
In het westen zijn natuurlijk de eerste goedkope Japanse (kopie) producten
bekend, die aanvankelijk onze markten overstroomden. Bedenk echter hierbij dat het in
Japanse ogen belangrijk is om altijd eerst de 'meester' te evenaren om pas daarna
eventuele eigen ontwikkelingen te gaan volgen. Het kopieergedrag was dus niet in eerste
instantie een goedkope manier om een markt over te nemen (al is het wel mooi meegenomen)
maar diende ook gezien te worden als een stuk cultuurerfgoed. Dit zelfde gedrag ziet men
bijvoorbeeld overduidelijk terug in de kwaliteitscontrole. Op dit ogenblik is Japan
eigenlijk de leidende natie op dit gebied en probeert het westen dit met allerlei ISO
normen te evenaren. De Japanners zeggen zelf dat zij dit van de Amerikanen geleerd en
overgenomen hebben, alleen hebben zij dit veel consequenter toegepast hetgeen geresulteerd
heeft in kwalitatief hoogstaande apparatuur, zoals bijv. video- en fotocamera's en auto's.
Ook nu nog scoren bijv. Japanse auto's hoog in de lijst met minste mankementen (vlgs.
Consumentenbond) en gelden de Japanse fotocamera's van fabrikanten als bijv. Nikon, Canon
e.a. als uiterst betrouwbaar.
Er is nog een belangrijk verschil tussen de westerse en Japanse productiemethoden. De
westerse producenten van consumentenproducten hebben nogal eens de neiging om eerst
producten te produceren om ze daarna met een dure reclamecampagnes aan de man te brengen.
Japanse firma's gaan eerst eens de markt verkennen en onderzoeken wat de consument zou
willen en wat de eisen daarbij zijn. Een bekend voorbeeld was dat van een Amerikaanse
firma die de Japanse markt probeerde te veroveren met grote Amerikaanse koelkasten. Helaas
was men vergeten dat de Japanners zeer klein behuisd zijn en helemaal geen plaats hebben
voor een grote Amerikaanse koelkasten, waardoor de hele campagne flopte.
Natuurlijk kan men een gecompliceerde zaak als (explosieve groei van) 's
lands economie niet verklaren met een paar statements en moet het duidelijk zijn dat een
samenvatting in een paar punten een wel erg simpele weergave van zaken is. Desondanks
lijkt het zeer waarschijnlijk dat een aantal van de bovengenoemde punten belangrijk,
zo niet doorslaggevend, zijn geweest:
1. Een bepaalde mate van superioriteitsgevoel met de sterke wil dit tot uiting te brengen.
2. Een sterk groepsgevoel.
3. Verlies en totale verwoesting in de oorlog, complete wederopbouw met de hulp van
Amerika.
4. Uitbreken van Koreaanse oorlog in 1950.
5. Oprichting van MITI in 1949, met zijn sterk centraal sturende en controlerende macht.
Een link naar de laatste artikelen over de Japanse economie:
http://fullcoverage.yahoo.com/fc/Business/Japan_Economy/
Zaibatsu -
Keiretsu
Een typisch Japans fenomeen is het begrip Zaibatsu (letterlijk betekent dit
'financiële groep'). Het is al vroeg ontstaan tijdens het Tokugawa shogunaat.
Aanvankelijk waren dit banken, die later andersoortige bedrijven opkochten of vormden en
zo een groot conglomeraat lieten ontstaan van allerlei soorten bedrijven, zoals bijv.
scheepswerven, rondom de bank. Het werden zeer grote en machtige consortia. Eén van de
oudste is Mitsui, die in de Tokugawatijd al als bankiers optraden. Andere als Mitsubishi,
Sumitomo en Sanwa ontwikkelden zich na de Meijirestauratie (na 1868) toen ze allerlei
voorrechten kregen van de Japanse regering om de economie weer op gang te krijgen. Zij
werden steeds machtiger, rond 1937 bijv. beheerden de 4 grootste zaibatsu
ongeveer 1/3
van alle bankzaken in Japan, 1/3 van de buitenlandse handel en 1/2 van de scheepsbouw.
Tevens hadden zij goede connecties met de belangrijkste politieke partijen en konden dus
makkelijk allerlei zaken manipuleren.
Na de Tweede Wereldoorlog verboden de Amerikanen deze zaibatsu. Dit konden zij doen omdat
ze immers de bezettende macht waren, maar in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige
eeuw kwamen deze conglomeraten toch weer terug maar nu onder de naam 'keiretsu'.
Recente ontwikkelingen
Het zal natuurlijk niemand zijn ontgaan dat er sinds een tiental jaren een economische
crisis aan de gang is in Oost-Azië, waaronder Japan. De situatie in Japan ligt weliswaar
duidelijk anders dan in bijv. Thailand, want Japan is een rijk land, het heeft bijv. de
grootste dollarvoorraad ter wereld met zo'n 300 miljard dollar aan Amerikaanse
staatsobligaties.
Tegen 1990 kwam de grote economische groei tot stilstand toen opeens bleek dat veel door
banken gefinancierde zaken gebakken lucht bleken te zijn. De banken waren erg makkelijk
geweest met het verstrekken van leningen aan allerlei ondernemingen zonder voldoende te
kijken naar de toekomstperspectieven, voornamelijk omdat er nog overal groei inzat. Toen
het tij rond 1990 ging keren, de stijging van grond- en aandelenprijzen stokte, kwamen
vele bedrijven, die zo makkelijk geld geleend hadden, in de problemen waardoor banken met
veel oninbare leningen kwamen te zitten. Nog steeds gaan veel bedrijven failliet maar het
ministerie van Financiën zorgt er wel voor dat er geen banken failliet kunnen gaan.
Het probleem is ook dat er erg veel geld onder de mensen zit, de Japanners zijn harde
spaarders, maar willen dit geld niet besteden voor aankopen. Ze houden het, mede gezien de
economische ontwikkelingen, liever op de bank. Het gespaarde geld is ook bedoeld voor de
oude dag van Japanners, die daar voor een groot deel zelf voor moeten zorgen. Dit gebrek
aan bestedingen vertraagt natuurlijk juist weer de ontwikkeling van de economie en zo is
de bekende vicieuze cirkel ontstaan.
De Japanse regering heeft er ook veel geld in gestopt om de economie weer aan te laten
trekken maar voorlopig nog zonder veel succes. Omdat de Japanners hun geld op de bank
zetten i.p.v. besteden gaan de bedrijven meer exporteren en dit maakt dat het toch al
grote handelsoverschot nog groter. Daardoor wordt de Yen duurder en dit maakt herstel van
de economie nog moeilijker. Het zijn overigens niet alleen particulieren die niet willen
uitgeven, ook bedrijven kijken liever de kat uit de boom en voelen er nog niet zoveel voor
om te investeren.
De Japanse regering heeft steeds de rente verlaagd met het idee dat men dan minder spaart
en meer gaat kopen maar dat is niet gebeurd. De Japanners vertrouwden de situatie niet en
hielden gewoon de hand op de knip. .
Totaal gezien is er een zeker deflatie ontstaan, de prijzen zakken. Om dit te beperken
gaat de Japanse bank geld bijdrukken, zo zou het geld minder waard worden en hoopt men op
een lichte inflatie. Daarnaast is de Yen wat gedevalueerd, hij is goedkoper geworden, om
op die wijze de economie aan te wakkeren.
Eigenlijk zou er flink gesaneerd moeten worden in de bedrijfswereld, zoals in de
bouwwereld, maar de grootste politieke partij, de LDP, die al vijftig jaar regeert, heeft
veel relaties en verplichtingen met de het bedrijfsleven en weigert om die reden de
zaak grondig aan te pakken. Inmiddels lijkt er nu (2007) een licht herstel op te treden.
Dit herstel lijkt echter weer te worden verstoord door de kredietcrisis.
Kredietcrisis
Zoals hierboven al werd vermeld, was de rente in Japan heel laag. Veel beleggers leenden
grote sommen yens tegen een lage rente en gebruikten dit geld voor lucratieve beleggingen
en zo verdienden zij kapitalen (carry trade). Dit is lange tijd goed gegaan, maar toen de
kredietcrisis zich aankondigde en de opbrengsten van de beleggingen achteruit holden,
moesten de leningen weer snel worden afgelost. Hierdoor werd de vraag naar yens steeds
groter, dus steeg de waarde en dus steeg de koers. Dat is inmiddels duidelijk gebeurd, een
aantal maanden geleden meldden we hier nog een koers van 0,6 (¥ 100 yen = 0,6), nu
ligt de koers op 0,9 en moet er dus bijna al een hele euro betaald worden voor 100 yen.
Dat is natuurlijk ongunstig voor de Japanse economie. Niet alleen dat het toerisme zal
teruglopen, de export zal het hierdoor ook moeilijk krijgen, ook al omdat de vraag buiten
Japan naar Japanse producten (elektronica e.d.) vermindert door de huidige financiële
crisis en de wereldwijde angst voor een recessie. De grote bedrijven zoals
de elektronicagiganten als Sony, maar ook (eigenlijk vooral) de
autofabrikanten als Toyota maken moeten nu grote verliezen incasseren.
Inmiddels heeft de centrale bank van Japan de rente verlaagd naar 0,1%, maar
met name de export is afhankelijk van de buitenlandse (financiële) situatie.
Werkeloosheid
Door de enorme groei en hoge productiviteit kende Japan tot 1973
nauwelijks werkeloosheid. Tot het begin van de tachtiger jaren zien we een lichte stijging
van werkeloosheid, die rond 1980 ongeveer 2 tot 3 % bedraagt. Dan begint in Japan, wat wel
de luchtballonnen-economie wordt genoemd. Alles kan en, zoals boven al genoemd,
verstrekken de banken op grote schaal leningen. De werkgelegenheid trekt weer aan en het
werkeloosheidspercentage zakt weer tot bijna 0 %. In 1990 komt de grote klap, de groei van
de productiviteit wordt minder en voor het eerst is deze lager dan die van Amerika.
Had men vroeger nog allerlei maatregelen achter de hand om de productiviteit
weer te verhogen, deze zijn er niet meer of werken niet meer. De werkeloosheid gaat weer
stijgen en in het begin van negentiger jaren is deze gestegen naar 3,5 % (van de
beroepsbevolking) en aan het eind van 2001 staat dit getal officieel op 5 %, maar dan is 6
% waarschijnlijk realistischer. Inmiddels is het werkeloosheidscijfer weer wat aan het
zakken. In juni 2005 bedroeg dit 4,2 %, het laagste punt in bijna zeven jaar. Ook in
september bedroeg het nog 4,2 %, maar in oktober en november 2005 was er een lichte
stijging naar 4,5 resp. 4,6 %. De werkeloosheid van de mannen was wel verder afgenomen,
maar die van de vrouwen was gestegen. Men denkt dat dit komt doordat veel vrouwen ontslag
namen, op zoek naar een betere betrekking, hiertoe aangemoedigd door een verbeterde
economische situatie.
Omdat men in Japan nauwelijks werkeloosheid kende bestaat er ook geen adequate sociale
opvang, men kent wel een werkeloosheidsuitkering maar die duurt maar één jaar. Daarna
moet men maar zien, bijv. door van het gespaarde geld te leven of door hier en daar wat
werk te vinden. In Japan geldt nog steeds dat werkelozen eigenlijk niet bij de
maatschappij horen, men heeft het aan zichzelf te wijten. De werkeloze Japanner schaamt
zich, verlaat huis en haard en betrekt zijn kartonnen doos of tent, ergens op één van de
bekende plekken, zoals in Shinjuku of in één van de parken in Tokyo. Mensen die een
goede functie hadden zijn hierdoor letterlijk op straat komen te staan. Situaties als die
op de foto ziet men in Japan steeds meer.